Column van 27 maart 2020 door Ad van de Wiel op motor.nl
Smeris, wout, dienstklopper, bromsnor, juut, kit of zwaantje. Bijnamen voor motoragenten weet ik volop te verzinnen, maar niet hoe ik ze onderweg groet. Wel of geen motorgroet? Het blijft lastig, al kreeg ik deze week een wijze les.
Het is altijd confronterend maar fijn als iemand ongewild jouw ongelijk bewijst. Een tegemoetkomende motoragent deed het van de week. Ter hoogte van Volendam naderde zo’n overbekende witte motor met fluo vlakken en zwaailichten. In het zadel een in fluo-kleding gestoken motoragent die mij achteloos en enthousiast tegelijk begroette. Gewoon als motorrijders onder elkaar. Met stomheid geslagen liet hij me achter.
Zou de agent in zijn achteruitkijkspiegels hebben gezien dat ik zijn groet alsnog beantwoordde? Uit een Pavlovreactie ging mijn linkerhand omhoog. Maar pas nadat de politie-BMW me was gepasseerd. Had de agent me ook nog even recht in de ogen gekeken, dan had hij een mengelmoes van verbazing en zelfverwijt gezien. Sinds wanneer groeten motoragenten zo amicaal en waarom moest ik weer zo nodig mijn klauwen aan het stuur houden? Het was een wijze les die ik zojuist kreeg.
Een Belgische collega-journalist bekende me laatst extreem slecht te kunnen vergeven. Deze aimabele Zuiderbuur heeft blijkbaar ook nog een heel andere kant. Iemand die hem iets flikt, krijgt daar hoe dan ook ooit de rekening voor gepresenteerd. Misschien komt mijn weigering om motoragenten te begroeten als mede-motorrijders ook voort uit mijn onvermogen tot vergeven. Zeer waarschijnlijk zelfs.
Zo’n dertig jaar geleden stond ik met de motor voor een rood verkeerslicht. De dikke politiemotor achter me had ik natuurlijk al lang gezien en dit tijdelijk braafste jongentje van de klas wachtte keurig op het groen. Direct na het wegrijden zette meneer agent – pardon: die vuile tering takke smeris! – me aan de kant. Een boete voor een achterband met te weinig profiel volgde. Het voelde als verraad van een mede-motorrijder. Een trap in je rug van een kameraad. Mijn besluit stond vast: naar die tyfus-bromsnorren stak ik geen hand meer op. Nog geen vinger zelfs, al was die neiging direct na de bekeuring lastig te bedwingen.
Het kostte niet veel moeite om niet langer te groeten. Het voelde sowieso altijd al wat ongemakkelijk om een hand op te steken. Zouden andere motorrijders dat ook doen? Oog ik nu verdacht, of op z’n minst schijnheilig? Waarom groet je mannen en vrouwen die je net zo makkelijk bekeuren? Vragen had ik wel, antwoorden niet, maar de motorgroet voelde simpelweg niet zo goed en schijnheilig.
Hoe raar het is om uitgesloten te worden van een motorgroet, ervoer ik twee jaar geleden. Op kleine 125cc-scootertjes reden mijn maatje Peter en ik naar de Alpen. Een prestatie van wereldformaat, maar iedere motorrijder deed op het moment van passeren alsof hij een vuiltje in zijn oog had. Het gaf de bevestiging dat genegeerd worden een onprettig gevoel is. Wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het gezegde ken ik, maar voor motoragenten ging dat niet op.
Tot de wijze les van de blijde motoragent deze week. Zijn joviale hand omhoog zette mij op mijn plek. Natuurlijk begroet je een andere motorrijder. Zoals hij jou begroet. Zelfs als de persoon in kwestie in dienst is en je in het ergste geval nog op de bon slingert ook. Betrapt worden voelt altijd beschamend, maar extreem leerzaam. Je laat het wel uit je hoofd om voor de tweede keer zo’n fout te maken. De politieagent die me van de week groette wil ik daarom bedanken. Natuurlijk steek je een klauw op naar een andere motor. Zelfs als er stickers met ‘Politie’ op zitten. Al zorg ik er in deze rare corona-tijden wel voor dat mijn opgestoken hand anderhalve meter ver weg blijft van de ander. Anders bekeurt zo’n pleuris smeris je daar weer voor….
Ad van de Wiel
